Deelnemingsvrijstelling
Dochtermaatschappijen keren hun winsten als dividend uit aan de moedermaatschappij. De deelnemingsvrijstelling regelt dat deze winst bij de moedermaatschappij wordt vrijgesteld van belastingheffing (VPB). Dit voorkomt dat dezelfde winst binnen het concern 2 keer wordt belast. De vrijstelling geldt alleen voor moedermaatschappijen die 5% of meer van de aandelen in een dochtervennootschap bezitten.
De vennootschap die dividend ontvangt, hoeft deze winst niet tot de belastbare winst te rekenen. Dit geldt ook voor de vermogensresultaten (zoals het verkoopresultaat) die zijn behaald met een deelneming. Binnen het concern wordt dus maar 1 keer vennootschapsbelasting geheven over de winst.
De regeling geldt voor deelnemingen in binnenlandse en buitenlandse vennootschappen. Omdat de winst niet opnieuw wordt belast, kunnen in het buitenland gevestigde dochtervennootschappen op basis van een gelijkwaardige fiscale positie concurreren met lokale bedrijven.
De deelnemingsvrijstelling geldt alleen voor aandeelhouders die een belang van 5% of meer in een vennootschap bezitten. Heeft de aandeelhouder dit belang al meer dan een jaar, dan geldt de vrijstelling nog 3 jaar vanaf het moment dat het belang onder de 5% komt.
Voorbeeld:
Indien de Holding BV in Nederland een deelneming heeft in België, en deze BVBA heeft reeds een belasting afgedragen van 30%, dan is de uitkering van winst van deze BVBA aan de Holding BV in Nederland onbelast. Uiteraard is de uitkering vanuit de Holding Bv aan een natuurlijk persoon weer belast (Box 2) tegen in totaal 25%.